Het succesverhaal van deze combinatie begint op zondag 4 juni 1967 tijdens de Dutch Grand Prix met de eerste overwinning voor Jim Clark met de 49/R2.
Historiek motor
In februari 1965 kondigde Coventry Climax aan dat het zich terugtrok als motor leverancier voor de motorsport. Het toenmalig bestuur van Coventry Climax vond de kost voor de ontwikkeling van een 3 liter motor te hoog. Die motorspecificatie kwam er n.a.v. wijzigingen door de FIA om vanaf 1966 met 3 liter motoren te werken. Dit bracht Colin Chapman in de problemen, die net met de Conventry Climax de wereldtitel in 1963 (met de Lotus 25) had binnengehaald en dit in 1965 (met de Lotus 33) nog eens ging overdoen.
Veel opties waren er helaas niet. De mogelijkheden waren beperkt tot BRM, Maserati of zelf een motor gaan bouwen. Met het 1966 seizoen voor de deur, was een eigen motor ontwikkelen geen optie. Aldus werd voor de zware H16 (die eigenlijk de combinatie was van 2 BRM P56 1,5 liter V8 motoren) van BRM gekozen.
Voor Colin Chapman bleef een eigen motor wel de meest interessantste optie en aldus een voordeel te hebben t.o.v concurrenten. Daarom benaderde hij Keith Duckworth met de vraag hoeveel het zou kosten om een F1 motor te ontwikkelen. Samen met Mike Costin (die met Keith in 1958 Cosworth had opgestart en zich hadden gespecialiseerd in het tunen van bestaande motoren zoals de Conventry Climax en Ford) kwamen ze toen met een bedrag van 100.000 GBP. Colin maakte zich sterk dat hij dit bedrag ging vinden, maar vooral ook: een motorleverancier.
Op geheel eigen wijze slaagde Colin er in Ford te overtuigen. Colin buitte het feit uit dat Ford buiten de VS nog niet veel successen had geboekt. Ja, Ford boekte met de GT40 overwinningen in Le Mans. Maar wat daar buiten? Een gevoelige snaar die uiteindelijk Ford over de streep hielp. Het contract, getekend halfweg 1966, voorzag exclusiviteit voor Lotus in 1967. Vanaf 1968 kon Ford de motor ook aan andere renstallen verkopen.
In lijn met de simplicity filosofie van Colin Chapman werd gekozen voor een V8. Dit in tegenstelling tot de toen meer gangbare V12, en zelfs H16 motoren. Om echter niet te worden uitgelachen, werd die nieuwe motor in alle geheim ontwikkeld. Iedereen die er aan werkte had zwijgplicht.
Cosworth die geen ervaring had in het ontwerpen van een F1 motor, startte vanuit een motorontwerp waar ze reeds mee bezig waren: de 4 cilinder 1,5 liter FVA (Four Valve A-series). Door 2 FVA’s te combineren werd de compacte DFV (Double Four Valve) Ford Cosworth geboren.
Ondertussen startte Lotus het 1966 F1 seizoen met de H16 BRM in de Lotus 43. Het nieuwe seizoen was in schril contrast met het jaar voordien. Met veel problemen en slechts 1 overwinning werd 1966 een jaar om snel te vergeten.
De DFV werd uiteindelijk op dinsdag 25 april 1967 in de Ford showroom op Regent Street in London voorgesteld. Onmiddellijk na de voorstelling werd de motor aan het Lotus Team voor assemblage met het eerste 49 chassis, overhandigd.
Leuke weetjes van de DFV:
- De DFV was een compacte motor die breder dan het lang was.
- Dat de DFV aan de basis een combinatie is van 2 motoren, is te zien aan het feit dat de 2 lijnen van 4 cilinders ten opzichte van elkaar geschrankt staan (iets waar de rest van het chassis rekening mee moest houden).
- De DFV (2993cc) leverde 409pk bij 9000rpm. In vergelijking: de V12 Ferrari (2990cc) leverde 410pk bij 10000rpm, de Honda V12 (2992cc) leverde 420pk bij 11000rpm, de Cooper V12 (2990) leverde 390pk bij 10000rpm en de Brabham V8 (2996cc) leverde 360pk 8500rpm.
- Colin Chapman had meegegeven dat de motor een integraal deel van het chassis ging uitmaken. Dit wil zeggen dat de ophanging van de achterwielen aan de motor en dus niet alleen aan het chassis gingen worden bevestigd. Colin Chapman had met de 43 hier reeds mee geëxperimenteerd en ging met de 49 op dit elan verder.
Chassis
De Lotus 49 is uiteraard een ontwerp van Colin Chapman. Het is evenwel zijn chief of design Maurice Phillippe die op basis van Colin’s richtlijnen er een praktische realisatie van maakte.
Al snel na het begin van het 1966 seizoen begonnen Colin en Maurice aan de 49. De eerste ontwerpen dateren al van juli 1966. Ontwerpen zonder dat er een zicht was op de uiteindelijke motor. Hoewel Colin aan Cosworth toch wel had meegegeven hoe de voorkant van de motor er moest uitzien en het zo een belangrijk onderdeel van het totale chassis ging worden. Een ontwerp was echter snel nodig.
Vooral om een tijdige levering van de versnellingsbak door leverancier ZF te garanderen.
Belangrijk voor een motor is de brandstof. Het chassis diende hiervoor de nodige plaats te voorzien. Hierbij werd rekening gehouden met een mogelijke totale afstand van zo’n dikke 400 km bij hoog verbruik (47 liter/100km). Enkele te rijden afstanden: Zandvoort 377,350km, Silverstone 376,880km, Watkins Glen 408,200km. Hiervoor werden 3 brandstoftanks voorzien: 2 rubberen tanks links en rechts van de piloot, alsook een tank achter de stoel voor een totaal van 192 liter. Probleem werd echter de brandstof pomp. Initieel voorzien als onderdeel van de motor, bleek al snel dat omwille van plaatsgebrek de pomp ergens anders moest worden voorzien. Die plaats werd al snel aan de buitenkant van de monocoque gevonden. Niet zo ideaal zou achteraf blijken.
De monocoque zelf bleek een variatie te zijn op de 43.
Specifiek was wel de platte achterkant om de DFV Cosworth motor te kunnen plaatsen. Vooraan stopte de monocoque aan de voorwiel ophanging. In de neus vond je dan de driehoekvormige olietank en uiteraard de radiator. De specifieke vorm van de olietank was weer zo’n ingenieus idee van Colin Chapman. Immers, hiermee kanaliseerde hij de luchttoevoer in de neus naar buiten langsheen de kuip via de opening voor de voorophanging.
Het koelwater en de olie werden rechtsonderaan naar de motor gevoerd. Het water kwam via een duidelijke zichtbare buis aan de linkerkant, terug naar de radiator. Eenvoudige ‘loodgieterij’...
De cockpit was voor de piloten niet echt een pretje. Niet alleen had je de brandstof tanks links, rechts en net achter de stoel, ook bevond de batterij zich onder de knieën. Gelukkig werden er uitsparingen voor de ellebogen voorzien. Ook voor de versnellingspook werd een uitsparing voorzien. Onafhankelijke ophanging en 15inch wielen vervolledigden het concept.
Voorstelling
Op 8 mei 1967, 10 dagen voor de Monaco Grand Prix en eerste voorziene race, reed Mike Costin de Lotus 49/R1 naar buiten. Al snel ging de 49 terug naar binnen als gevolg van een opgeblazen koppeling en te lichte bevestiging van de achterste ophanging aan het chassis. De eerste race in Monaco bleek te optimistisch...
Ondertussen was de bouw van de 49/R2 al volop bezig en werden de aanpassingen n.a.v de testritten met de R49/R1 doorgevoerd.
De persvoorstelling kwam er uiteindelijk op 23 mei. Dit was ook het eerste moment waarbij Graham Hill met de 49 kon kennis maken. Graham spendeerde immers zijn tijd in de Indycar wedstrijden en had dus geen tijd aan de voorafgaandelijke testritten. Ook geen Jim Clark, want hij moest omwille van ‘niet betaalde belastingen’ in het buitenland vertoeven en kon dus ook niet aan de nodige testen deelnemen, laat staan de persvoorstelling.
De eerste race
Donderdag 1 juni 1967 Zandvoort.
Niet alleen had de 49/R2 nog geen kilometer gereden, ook Jim Clark had tot die donderdag in geen 49 gezeten. Hij was met zijn Elan uit Parijs, waar hij een appartement had, naar Zandvoort afgereisd om zich op de Dutch Grand Prix voor te bereiden en een goeie grid positie te halen.
In de eerste sessie op vrijdag haalde Jim met de R2 een 8ste tijd. Niet slecht met een voor hem totaal nieuwe wagen met instellingen voor Graham Hill. Hill zelf slaagde er in pole positie te halen. De kracht van de Ford Cosworth DFV werd al snel duidelijk als bleek dat enkel de V12 Eagle-Weslake van Dan Gurney instaat was de Lotus te kunnen volgen.
Op zaterdag werd op het scherp van de snee voor pole gestreden. Met een tijd van 1m25,1s dacht Dan Gurney pole op zak te hebben. Alleen maar om Graham Hill in de laatste rondes van de oefensessies toch nog een tijd van 1m24,6s zien neer te zetten. Zo’n 6,2s sneller dan het regerende ronde record! De Lotus-Ford combinatie had hiermee reeds een stempel gezet. Jim Clark bleef 8ste. Omwille van problemen moest Clark de oefensessie vroegtijdig afbreken en was niet meer in staat om zijn tijd te verbeteren.
Zondag 4 juni 1967. Een droomstart voor Hill zorgt dat hij comfortabel aan de leiding rijdt voor een Brabham (Repco), Cooper (Maserati), Eagle (Weslake) en Ferrari. Jim Clark volgde dit groepje van heel dichtbij en de rest is geschiedenis. Hill kreeg pech.
Clark raakte meer vertrouwd met de wagen en kon zich aan kop van de race nestelen zonder die 1e positie nog af te geven. De eerste overwinning tijdens de eerste wedstrijd was een feit.
Het vervolg van het 1967 F1 seizoen
Na de Dutch Grand Prix won de 49 pole position op elke volgende Grand Prix van 1967: 6 door Jim Clark en 2 door Graham Hill. Dit doet vermoeden dat de constructeurstitel zeker naar Lotus zou gaan en het wereldkampioenschap tussen Jim Clark en Graham Hill zou worden beslecht.
Helaas bleek de 49 niet zo bedrijfszeker. Van de 8 poles kon de 49 nog 3 overwinningen verzilveren: de British en de US Grand Prix met de R2, de Mexican Grand Prix met de R1. Allemaal gewonnen door Jim Clark. Een 6e plaats in Spa-Francorchamps en een 3e plaats in de Mexican Grand Prix bleken voor Clark echter niet voldoende. Graham Hill had nog minder geluk, hij eindigde geen enkele race. De Australiër Denny Hulme won het kampioenschap met Repco-Brabham die de constructeurstitel binnen rijfde.
Op 1 januari 1968 won Jim Clark zijn 25ste F1 overwinning in een 49 tijdens de South African Grand Prix. Het zou echter zijn laatste overwinning worden. Het tragisch ongeval in een Lotus 48 tijdens de F2 wedstrijd in Hockenheim maakte abrupt einde aan zijn toen al succesvolle carière.
Die laatste overwinning van Clark was ook de laatste 49 in British Racing Green met kenmerkende gele streep. Immers, vanaf dan hulden de 49’s zich in de kleuren van Gold Leaf, sigarettenmerk van John Player & Sons. Een nieuwe mijlpaal in sponsoring dankzij Colin Chapman.